INSTRUCTIE – TIPS & UITLEG

Ik haal enorm veel energie uit het trainen van paarden, maar ook uit het lesgeven, omdat ik er zo van geniet om combinaties verder te helpen en samen te zien groeien. Dit groeien gaat niet zomaar, het vergt veel geduld, doorzettingsvermogen en teamwork. Als alles dan samenvalt, geeft dit een geweldig gevoel. Maar hoe kom je nou tot dit gevoel? Het antwoord is oefenen, oefenen, oefenen. Hoe beter je je eigen gevoel ontwikkelt, hoe beter je een paard aanvoelt, hoe beter je je paard kunt begeleiden. Maar hoe weet je nou wat je moet oefenen? En wat goed is en wat niet? Elk paard is anders, en elke ruiter is dat ook. Het is dus heel belangrijk dat je leert voelen wat jouw paard op dat moment nodig heeft, en waar je al wel of nog niet aan toe bent om mee te nemen in je training. Als je goed wilt oefenen, is het belangrijk dat je eerst begrijpt hoe een paard in elkaar zit. Van daaruit ga je leren wat je eigenlijk van je paard wil vragen, en hoe je dat vertaalt in een taal waar een paard wat mee kan.
Ik wil zoveel mogelijk mensen en paarden helpen, en doordat ruiters beter begrijpen wat ze aan het doen zijn, maken we de wereld voor de paarden ook allemaal een stukje leuker.

INSTRUCTIE – TIPS & UITLEG 1: basis uitgelegd

We beginnen bij het begin, niets is belangrijker dan de basis. Maar wat is de basis nou eigenlijk? Als je een paard goed wilt trainen moet je begrijpen dat je hem alles moet leren, vanaf de eerste aanraking tot en met de moeilijkste oefening. Met veel geduld en een consequente benadering kan je je paard uitleggen welke reactie je van hem verlangt, en vanuit daar bouw je steeds een stapje verder. Als je je paard wat wil leren, moet je eerst zelf begrijpen hoe een paard in elkaar zit, en wat je eigenlijk van je paard wil vragen. Er komt enooorm veel bij kijken, dus ik neem alles stap voor stap met jullie mee.

Een paard is in eerste instantie niet gebouwd om een mens te dragen. De ruiter dient daarom als een van de eerste dingen te leren onafhankelijk in balans te zitten, de bewegingen van het paard te volgen en zijn hulpen onafhankelijk van elkaar te geven. Dat wil zeggen dat de ruiter zijn spieren afzonderlijk van elkaar leert gebruiken en het paard niet stoort in zijn bewegingen.
Vervolgens is het de bedoeling dat het paard leert zijn lijf zo correct mogelijk te gebruiken en daarbij plezier in zijn werk heeft. In de training maak je gebruik van de natuurlijke bewegingen van het paard en zijn instinct waaronder zijn kuddegedrag (de ruiter wordt de leider en het paard volgt) en vluchtgedrag. Als vertrouwen tussen ruiter en paard ontbreekt, is het correct trainen onmogelijk.

Een goede basis begint bij het skala van de africhting:
– Takt: elke pas wordt met dezelfde kracht, regelmaat en afdruk gemaakt (simpel gezegd: alle passen zijn gelijk in hetzelfde ritme).
– Ontspanning: het paard ontspant zichzelf (zowel mentaal als fysiek).
– Aanleuning: een constante, ontspannen verbinding van de achterhand naar de voorhand van het paard, naar de hand van de ruiter (simpel gezegd: het paard geeft de ruiter aan beide teugels dezelfde, ontspannen verbinding en volgt te allen tijde de hand van de ruiter).
– Impuls: de voorwaartse drang van het paard, opgewekt én gecontroleerd door de ruiter (simpel gezegd: het paard geeft de ruiter elke pas het gevoel uit zichzelf voorwaarts te willen in het tempo dat de ruiter aangeeft).
– Rechtgerichtheid: een paard dat in balans loopt waarbij hij zijn gewicht zowel aan zijn linker- als zijn rechterzijde gelijk verdeelt en zijn spieren aan beide zijden even lenig en sterk zijn (simpel gezegd: het paard is aan twee kanten gelijk en loopt even simpel linksom als rechtsom).
– Verzameling: het gewicht dat het paard op zijn achterhand draagt. Door het snel leren optillen van zijn achterbeen en het onder de massa te brengen gaat het paard zijn gewicht meer op zijn achterhand dragen, de graad van de verzameling hangt af van de scholing van het paard en de graad van africhting (simpel gezegd: zijn gewicht in meer of mindere mate op de achterhand dragen).

Deze basisdoelstellingen wil je altijd tegelijkertijd nastreven. Al deze punten zijn in verband met elkaar en kunnen dus ook niet los van elkaar gezien worden. Er is bijvoorbeeld voorwaartse drang en tempocontrole (impuls) nodig voor een beter balans (rechtgerichtheid), terwijl een betere balans ervoor zorgt dat het paard makkelijker voorwaarts loopt en zijn tempo kan beheersen.

Dit is, laten we zeggen, de basis der basis..
Lukken deze punten nog niet constant, of lukt het helemaal niet, dan ben je nog niet klaar voor de volgende stap, zoals de oefeningen, bijvoorbeeld zijgangen. Oefeningen zijn natuurlijk leuk om te rijden, het is alleen leuk als ze goed gaan. Een oefening oneindig herhalen heeft geen zin, lukt iets niet, ga dan na waarom het niet lukt, controleer elk basisonderdeel en ga na waar iets mist. Steek tijd in het corrigeren en perfectioneren van je basis, dan zijn de oefeningen ineens een stuk minder moeilijk.

Op elk van deze punten ga ik nog verder inzoomen, want er is zoooveel over te vertellen. Hoe meer je weet, hoe beter je je paard kunt helpen.

INSTRUCTIE – TIPS & UITLEG 2: impuls

De impuls: de voorwaartse drang van het paard, opgewekt én gecontroleerd door de ruiter. Hoe krijg je dit nou voor elkaar? En waarom is dit zo belangrijk?

De impuls heeft te maken met de activiteit vanuit de achterhand. De achterbenen van het paard moeten met dezelfde kracht en afdruk worden opgetild, en naar voren onder het lijf bewegen. Hierdoor spant het paard zijn buikspieren aan, waardoor hij zijn rug omhoog duwt en bolt. Hierdoor gaat het paard ‘door zijn rug’ naar voren beweegt. Deze ronding vanuit de rug gaat door naar voren naar de hals, waardoor het paard zijn hals rond maakt. Door de juiste aanspanning vanuit de achterhand, en ontspanning in de rug, kan het paard in balans en met souplesse en kracht door zijn lijf naar voren bewegen. Hierdoor zoekt het paard de (meebewegende) ruiterhand op, waardoor aanleuning ontstaat. Door de juiste impuls op te wekken vanuit de achterhand, leer je een paard zijn lijf optimaal te gebruiken. Tegelijkertijd zit je als ruiter op deze manier het fijnst omdat je op een soepele rug zit. Impuls is dus nodig om het paard op de juiste manier door zijn lijf te laten bewegen.

Impuls is ook nodig om het paard goed aan de hulpen te krijgen en te houden. In het begin is het alsof je een paard eerst het hele alfabet moet uitleggen, voordat je de letters afzonderlijk van elkaar kunt gebruiken. Zie het abc als de hulpen, en elkaar begrijpen is het samengaan van alle hulpen waarop de gewenste reactie van het paard volgt. Deze reactie moet onvoorwaardelijk volgen op de gevraagde hulp. De basis, vraag = reactie, moet goed bevestigd zijn om dit later te kunnen toepassen in oefeningen. Dit geldt niet alleen voor het voorwaarts gaan, maar ook het reageren op binnen- en buitenbeen. Dit kom je al tegen in de basis, wanneer het paard bijvoorbeeld niet recht naar voren gaat maar scheef, moet je dit kunnen corrigeren met binnen- en buitenbeen. Later in oefeningen zoals zijgangen is het noodzaak dat het paard correct heeft leren reageren op de beenhulpen, zowel voorwaarts als zijwaarts, om de oefening goed te kunnen uitvoeren.

Bij een jong paard dat nog niks kent, begin je met het uitleggen wat de hulpen betekenen. Geef je een voorwaartse beenhulp, dan moet het paard gaan snappen dat hij naar voren moet. Dit doe je door te herhalen tot de juiste reactie volgt. Bij een paard dat al gereden is, maar de basis niet goed is en gecorrigeerd moet worden, moet je dus iets aanleren maar ook de verkeerde reacties afleren, wat vaak nog lastiger is dan het aanleren op zich.

Geef één hulp tegelijk. Denk eraan dat als je een beenhulp geeft, je niet tegelijkertijd een ophouding geeft met je hand. Zo kan een paard namelijk niet voorwaarts reageren omdat hij wordt tegengehouden (je geeft gas met de handrem erop) en zal je paard dus ook niet de gewenste reactie (kunnen) geven. Wordt dit wel gedaan, dan zal aan paard juist afstompen van de hulp, en leren de hulpen te negeren omdat hij er toch niks mee kan.

Laat een hulp nooit langer dan een pas duren! Herhaal telkens kort, en geef na elke hulp een moment ontspanning van je hulp, zodat je paard de mogelijkheid krijgt om te kunnen reageren op wat je vraagt. Blijf je de hulp vasthouden, zoals constant met je hand een ophouding geven of met je been knijpen, dan kan je paard hier niet op reageren en zit je hem juist in de weg. Rij met gevoel en vanuit je zit.

Geef je bijvoorbeeld en beenhulp omdat je naar voren wil, maar reageert je paard niet, dan herhaal je de hulp totdat je paard de gewenste reactie geeft. Geeft hij dan de juiste reactie, dan beloon je dit met bijvoorbeeld je stem of een aai of schouderklopje. Ook beloon je dit door je paard ‘te laten lopen’ en geen hulpen meer te geven. Zo voelt een paard zich gewaardeerd en bevestig je zijn juiste reactie. Zo leert hij dat zodra hij gelijk reageert op jouw hulp, er op dat moment geen hulpen meer volgen. Valt je paard zelf weer terug in tempo zonder dat je dat vroeg, schakel je opnieuw een pasje naar voren totdat je voelt dat het paard echt zelf voorwaarts blijft. Wees hier heel consequent in. Het paard leert hierdoor dat hij bij een beenhulp naar voren moet, en als hij geen hulp krijgt gewoon voorwaarts moet blijven gaan. Zo leer je een paard ‘naar voren te denken’.

Zodra je het gevoel hebt dat je paard zelf voorwaarts blijft, en je je paard ten alle tijden naar voren kan schakelen op een kleine hulp, is je paard pas echt voorwaarts. Of je nou één tempo rijdt, een tempowisseling of overgang naar voren of terug rijdt, een paard moet altijd naar voren blijven denken. Pas als dit bevestigd is, kan je op de juiste manier terugschakelen op het achterbeen en richting verzameling gaan werken.

Impuls of voorwaarts zijn is dus wat anders dan ‘hard’ gaan. Net als dat verzameling wat anders is dan ‘langzamer’ gaan. Het tempo iets verhogen en schakelen is een manier om een paard uit te leggen dat hij naar voren moet denken en om de achterhand te activeren. Zodra je paard eenmaal snapt dat hij naar voren moet denken, kan je in elk tempo rijden, met behoud van voorwaartse drang (impuls) en een ondertredend achterbeen (mate van verzameling).

INSTRUCTIE – TIPS & UITLEG 3: luister naar je paard

Waarom doet je paard soms niet wat je hem vraag? Het maakt niet echt uit in welke situatie de vraag wordt gesteld, het probleem heeft altijd op een bepaalde manier te maken met weerstand van het paard en de oplossing heeft altijd te maken met een bepaalde manier van leiderschap van de ruiter.

In de natuur hebben paarden leiders en leven ze in kuddes. Deze leider moet beschikken over goede overlevingstechnieken. Zij zijn intelligent, hebben zelfvertrouwen, inzicht en zijn gevoelig. Als ruiter moet je deze leiderrol vervullen. In een kudde van twee, zoals ruiter en paard, is het belangrijk dat de ruiter over voldoende leidersmentaliteit beschikt, want anders accepteert ons paard ons niet als leider en gaat hij zijn eigen weg. Dan zal hij als je hem iets vraagt alleen positief reageren als hij het gevoel heeft dat dat het beste voor hem is en bij twijfel zal hij niet reageren zoals jij wilt.

Een paard is een prooidier. Hij bekijkt alles vanuit het oogpunt van hoe het invloed heeft op zijn zelfbehoud. En dat is ook meestal de reden waarom hij iets weigert. Zijn weigering heeft altijd te maken met zijn eerste instinct: overleven. Vanuit zijn oogpunt is het logisch om ‘nee’ te zeggen. Dit kan zich uiten in staken, steigeren, bokken, niet voorwaarts willen, vluchten, één kant niet op willen, niet willen buigen, kreunen, tegen de hand gaan, mond open zetten, rug vast houden, etc.

Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een paard weerstand biedt of ‘nee’ zegt tegen zijn ruiter:

Onbegrip: paarden spreken onze taal niet en dwang is geen taal. Net als mensen houden paarden van duidelijke communicatie, dit gaat vooral door middel van lichaamstaal. Als we willen dat ons paard iets voor ons doet dan zullen we dat op een manier moeten vragen, die hij begrijpt. Het kan dus maar zo zijn dat als je je paard een hulp geeft waar hij niet op reageert, hij je hulpen gewoon niet begrijpt. Probeer uit wat je paard wel begrijpt en zoek de fout eerst bij jezelf voordat je je paard de schuld geeft. Goede leiders communiceren duidelijk. Hier herken je de basis goed in, daar zit het probleem vaak en daar moet dus ook aan worden gewerkt om dit op te lossen.

Angst: Als een paard denkt dat een verzoek van zijn ruiter hem in gevaar brengt dan zal hij weigeren. Maar als zijn ruiter de leiderrol vervult dan zal hij vertrouwen dat de ruiter hem niet in gevaar zal brengen en dan laat hij zich door zijn ruiter helpen om zijn angst te overwinnen. Hierbij is communicatie van essentieel belang. Met dwang bereik je niets, leiders dwingen niet. Elk paard is anders, daarom is het belangrijk dat je je paard goed kent en aanvoelt, om hem te helpen zijn angst te overwinnen. Het ene paard heeft een ondersteunend zetje nodig, de ander wat meer tijd om de situatie te bekijken. Alles om zo zijn vertrouwen te winnen en een team te worden. Hierbij speelt geduld een belangrijke rol. Bijvoorbeeld: het ene paard is wat kijkerig in een hoek van de bak, en na een paar rondjes loopt hij er al ontspannen langs. Terwijl een ander paard de hoek eng blijft vinden, deze heeft meer tijd nodig om zijn angst te overwinnen. Als je dan als ruiter je geduld verliest en boos wordt, wordt de angst alleen maar groter, gaat hij twijfelen aan jou als leider, en misschien zelfs angst voor jou ontwikkelen. Net als mensen heeft elk paard een ander karakter. Een gevoelig of angstig paard heeft dus een andere aanpak nodig dan een paard met een nuchter of stoerder karakter.

Pijn: paarden zijn goed in het verbergen van pijn, want in de natuur is het zwakke dier het eerst de klos. Dit maakt het voor ons soms wat lastiger om pijn bij een paard te herkennen en te plaatsen. Paarden kunnen best wat pijn verdragen, maar als pijn geassocieerd wordt met de ruiter dan is het alleen maar logisch dat hij niet op je verzoeken ingaat. Een grove manier van rijden kan de oorzaak zijn waardoor het paard weigert. Problemen kunnen ook veroorzaakt worden door slecht passend harnachement, of het verkeerd gebruik ervan. Maar er kan natuurlijk ook wat mankeren aan het paard zelf, denk aan de benen, rug, hals, het gebit, hoeven, gewrichten, botten, spieren etc. Als je paard bijvoorbeeld iets in zijn rug heeft, doe je hem misschien al pijn door alleen al op zijn rug te gaan zitten, of merk je het pas later als je een bepaalde beweging vraagt. Mankeert hij wat aan een been, dan loopt hij onzuiver en vertoont kreupelheden. Maar dit kan ook vanuit de rug of hals komen en uitstralen naar de benen. Het is dus niet zo simpel te vinden. Maar het kan bijvoorbeeld ook een coördinatieprobleem zijn, dan heeft het paard niet alle controle over zijn beweging (ataxie), wat niet altijd tot pijn hoeft te leiden, maar wel tot onvermogen.

Kortom, net als bij een mens kan er met een paard ook veel mis zijn. Een mens kan zelf nog aangeven waar ze last van hebben, bij een paard is dit nog wat ingewikkelder aangezien ze het niet kunnen zeggen. Toch kan je deze problemen herkennen als je goed naar je paard leert kijken en probeert te snappen waarom hij op een bepaalde manier reageert. En een dierenarts is hier natuurlijk op getraind, dus ik raad dan ook altijd aan hier gebruik van te maken als er een vermoeden is dat het paard iets mankeert.

Of het nu angst, onbegrip of pijn is, als je paard weigert te voldoen aan je verzoek, dan doet hij dat uit zelfbehoud. Probeer dus te kijken vanuit het oogpunt van je paard, en er achter te komen waarom hij niet doet wat je vraagt. Het is daarom heel belangrijk dat je je paard goed kent en weet hoe hij in elkaar zit. Zo herken je de signalen als er wat verandert. Heb je hier zelf te weinig ervaring voor, vraagt dan of iemand eens met je meekijkt. Waarvan jij misschien denkt dat het normaal is, kan maar zo zijn dat dat niet het geval is.

Eigenlijk is de weigering van je paard een uitgelezen kans om jezelf onder de loep te nemen. En bovendien geeft het ‘nee’ van je paard je de gelegenheid om een betere ruiter te worden. Rij met gevoel en luister naar je paard.

INSTRUCTIE – TIPS & UITLEG 4: balans & rechtgerichtheid

Ieder paard heeft van nature de neiging om scheef te lopen, het ene paard meer dan het andere. Je kunt goed voelen dat een paard scheef is, doordat je ongelijke druk op de teugels hebt. Ook is het goed te zien en te voelen door het verschil in buiging tussen linker- en rechterzijde, en het niet recht lopen over de benen (achterhoeven volgen het spoor van de voorhoeven niet).

Als een paard niet recht is, zal het lastig zijn om zowel linksom als rechtsom dezelfde buiging, souplesse en kracht van je paard te vragen, omdat hij simpelweg niet gelijk is in zijn bespiering, en niet in balans is. Hierdoor kunnen problemen ontstaan in zijn lijf, maar ook in je eigen houding omdat je hierdoor scheef kan gaan zitten. Als je je van deze scheefheid bewust bent, kun je er aan werken. Dat betekent niet alleen dat je daar in je training aandacht aan moet besteden, maar ook dat je moet kijken of er nog andere redenen zijn voor zijn asymmetrie Zoals bijvoorbeeld een beperking in het lijf, de hoeven, tanden, een goed passend zadel, hoofdstel en bit, en je eigen symmetrie.

De achterhand van een paard is iets breder dan de voorhand. Als je paard aan de buitenkant parallel langs de bakrand gaat, betekent het dus al dat je paard zijn binnenachterbeen iets naar binnen naast de massa zet en niet ‘spoort’ (de achterhoeven volgen de voorhoeven niet). De schouders (de voorhand) van het paard naar binnen kunnen plaatsen (schoudervoor) is dus nodig om je paard goed recht te richten. Een paard is rechtgericht als hij zowel in de wending als op de rechte lijn zijn achterhoeven in het spoor van zijn voorhoeven zet. Dit zijn al verdere details als je paard verder aardig recht is. Maar het komt vaak voor dat een paard schever is dan alleen dit.

Als een paard scheef is, zul je dat voelen door verschil in teugeldruk. De kant waar je veel druk voelt in de hand is de kant waar het paard naartoe hangt in de achterhand. Een paard heeft vaak een sterke, vaak stijvere kant, en een slappe, vaak soepelere kant. Dit verschil voel je door verschil in teugeldruk, verschil in buiging, kracht etc. Geen enkel paard is symmetrisch, daarom is het een uitdaging om je paard toch in balans te laten lopen. Het is belangrijk om te snappen dat het verschil in teugeldruk komt door de onbalans in het lijf. Het probleem zit dus in principe niet in de mond, en is dus ook niet daar op te lossen.

Stel, je draaft linksom, en je paard zet zijn achterhand naar binnen en zijn voorhand naar buiten. Je zult dan voelen dat het paard links sterker voelt in de hand en rechts de teugel bijna loshangt. Daarbij is het paard teveel gebogen naar binnen waardoor zijn gewicht over de schouder naar buiten valt. Als ditzelfde paard de andere kant op gaat, zal het zich juist uiten in te weinig buigen en over de binnenschouder naar binnen vallen en de achterhand naar buiten uitzwaaien. Daarbij is het paard de verkeerde kant op gesteld en gebogen en valt zijn gewicht over de schouder naar binnen.

Linksom, de kant waar dit paard teveel buigt, kan je dit verschil iets compenseren door de buitenteugel eraan te houden (buitenteugel kort te begrenzen waar nodig. Let op: de buitenteugel eraan houden betekent dus niet constant strak houden) en je binnenhand te ontspannen. Maar daarmee zorg je eigenlijk alleen dat het paard zijn kaak ontspant en je hand op kan zoeken. Wat overigens ook heel belangrijk is, maar daarmee is de scheefheid in zijn lijf nog niet helemaal opgelost. Je moet hierbij zorgen dat je de schouders van je paard kunt controleren, en de knik uit de hals gaat. Contrastelling (je paard bewust iets naar buiten stellen) kan hierbij helpen, om zo de schouder mee naar binnen te kunnen sturen. Heb je controle over de schouder en is het paard recht, dan kan je uiteindelijk op de juiste manier buiging zoeken vanuit het binnenbeen door het hele lijf, waarbij je van staart tot oren dezelfde buiging aanhoudt.

Rechtsom, de kant waar het paard niet naar binnen wil buigen, is het juist van belang op meer buiging naar binnen te vragen, ook vanuit controle in de schouder. Vraag lichte stelling naar binnen op twee teugels zodat het paard snapt waar hij naartoe moet, en vraag daarbij buiging vanuit je binnenbeen, zodat de bolle kant hol kan worden. Wijken voor het binnenbeen kan bijvoorbeeld helpen om het paard te leren niet tegen het binnenbeen te plakken, maar om er vanaf te willen gaan en uiteindelijk de juiste stelling en buiging op te zoeken.

Je stuurt het paard dus vanuit zijn schouders, niet vanuit zijn hoofd. Als je puur het hoofd met één teugel naar binnen houdt, zul je voelen dat zijn lijf niet volgt, het paard valt dan over de schouder weg. Hierdoor komt er een knik in de hals (teveel stelling), valt de schouder uit balans, en zul je voelen dat sturen moeilijk is. Een scheef ontwikkeld paard is dus nog niet in balans, en kan wiebelig aanvoelen.

Als je het scheefgaan niet corrigeert, wordt een paard steeds schever. Uiteindelijk kan het gevolg van scheefheid ook zijn dat jij scheef op je paard komt te zitten. Je zakt dan weg naar één kant. Recht zitten op een paard dat scheef loopt gaat dus eigenlijk niet. Probeer toch zo recht mogelijk boven je paard te blijven en je paard op twee teugels te houden, zodat je je paard niet nog meer uit balans brengt maar juist helpt om in balans te komen.

Rechtrichten kost tijd. Een paard heeft zijn lijf op een bepaalde manier ontwikkeld waardoor hij scheef gaat, en dit los je niet zomaar even op. Er is geen trucje waardoor je je paard even recht kan toveren. Wel kan je je paard leren recht te gaan lopen, waardoor hij door de tijd heen ook steeds rechter wordt in zijn lijf. Je paard moet zijn spieren en techniek gelijker gaan ontwikkelen. De kant waar je paard teveel buigt wil je stabiliseren, de kant waar je paard te weinig buigt wil je flexibiliseren.

Zorg dat je controle krijgt over de schouders van je paard, zodat je deze recht kunt houden waardoor de achterhand kan volgen. Voorwaartse drang is hierbij belangrijk. Een paard dat ‘terug’ denkt zal nog meer opzij vallen, dit is ergens ook een vorm van terug denken. Rijd vooruit tot je voorwaartse drang hebt, vang het tempo pas weer op als je paard uit zichzelf voorwaarts blijft gaan. Zodra je paard goed voorwaarts gaat zal hij al veel meer ‘recht trekken’ omdat hij beide achterbenen naar voren moet plaatsen. Houd de hals daarbij recht op twee teugels en geef je paard daarbij de ruimte in de hand om naar voren te kunnen.

Balans ontstaat niet met kracht en door dingen te forceren. Met forceren gebruik je de verkeerde spieren. Aan balans sleutelen kost veel tijd, geduld, concentratie en zelfreflectie, maar het levert je enorm veel op. In mijn lessen besteed ik hier veel aandacht aan, omdat het een cruciaal stukje van de basis is.

INSTRUCTIE – TIPS & UITLEG 5: het belang van een elastische ruiterhand

Het probleem wat ik het meeste tegenkom bij het lesgeven, is dat ruiters niet hebben geleerd de hand mee te laten bewegen in het ritme van het paard. Dit is vaak puur onwetendheid. Iedereen zal het wel eens gehoord hebben, houd je handen stil. Maar wat is stil? Als je je handen stilzet (vastzet), zit je je paard in de weg doordat je niet meebeweegt. Maar als je handen onrustig zijn, zit je je paard juist weer in de weg doordat je tegen de beweging ingaat. Het is echt moeilijk, en al helemaal als je nog nooit hebt gehoord hoe dit nou eigenlijk werkt en vooral waarom het zo belangrijk is.

Waar je mee begint is recht op je paard zitten en je armen los vanuit je schouder langs je zij te laten hangen, waarbij je je ellebogen ‘verend’ in je zij houdt en je handen naar voren mee laat bewegen in het ritme van de beweging van je paard. Je hebt dus altijd een knikje in je ellebogen. Op deze manier zit je zelf goed in balans en toch soepel. Het paard kan doordat je hand elastisch is ruimer en losser bewegen. Dit is eigenlijk één van de belangrijkste dingen van de dressuur als je wilt dat je paard zijn lijf optimaal gebruikt en op eigen benen loopt. Houd de teugels vast, maar laat je arm soepel en los vanuit je schouder hangen zodat hij als het ware vanzelf meebeweegt naar voren. Als je op je paard zit, zal je zien dat zijn hals elke pas als het ware wat naar voren uitrekt, en weer wat sluit. Vooral in stap en galop is deze beweging erg duidelijk, in draf is het subtiel. Om de juiste aanleuning te krijgen, moet je die beweging dus precies kunnen volgen met je hand en zit. Je wilt dus stil zijn mét je paard, dus probeer de beweging te volgen en je paard daardoor uit te nodigen naar voren te bewegen, in plaats van bijvoorbeeld naar beneden te duiken of tegen de hand te komen. Je wilt als ruiter een stille onafhankelijke zit die door het zadel meerolt in de beweging van je paard.

Probeer de teugels eens als twee stokjes te zien, waarmee je de hals van je paard van je afduwt. Stokjes kunnen niet in boogjes hangen, dus je houdt altijd contact, maar soepel. Zolang je paard voorwaarts denkt en recht loopt (dit stukje basis moet dus voor elkaar zijn) kan hij zijn hals laten zakken en zijn lijf ontspannen puur doordat je handen gelijk gaan aan de beweging van je paard. Aanleuning krijg je door impuls vanuit de achterhand, waardoor je met een elastische hand de hals naar voren laat bewegen. Dus niet door zijn hoofd naar beneden te trekken of naar je toe te halen. Wil je paard uit elkaar vallen, dan kan je door kleine ophoudingen vanuit je vingers hem wat ronder instellen, maar ook dit doe je vanuit een voorwaarts meegaande beweging in je arm, je hand komt dus niet naar je toe. Het voelt een beetje als controle weggeven, waardoor je juist meer controle krijgt omdat je paard dan zelf in balans kan lopen. Het draait dus allemaal om gevoel! Probeer altijd eerst te voelen hoe je paard van nature beweegt zonder dat je gelijk iets probeert te regelen. Ga vanuit daar bepalen waarbij je hem moet helpen om te verbeteren. Een hulp komt vaak groter over dan je denkt, dus probeer je hulp altijd kort te geven, streef ernaar dat je een hulp nooit langer dan een pas laat duren. Ook al moet je een hulp soms regelmatig herhalen, ontspan je hand telkens na een ophouding, zodat je paard de mogelijkheid krijgt om te reageren op je hulp, en je hem niet per ongeluk in de weg zit. Je armen blijven dus altijd het ritme volgen, en in dat ritme geef je de hulpen vanuit je hand, eigenlijk vanuit je vingers. Je houdt wel constant een vuist van je hand, maar bij een ophouding knijp je deze vuist even aan, daarna ontspan je weer, maar je vuist gaat niet open en je gooit niet de hele teugel los, dat is te onrustig, je wil juist contact houden waardoor je paard aanleuning aan kan nemen. Je ziet de hulp dus bijna niet gebeuren, dan weet je dat je goed zit. Het is dus eigenlijk constant afwisselen tussen je paard subtiel begeleiden zonder te storen, en je paard ‘laten lopen’ en zelf zijn balans laten vinden.

Is je hand te onrustig en dus niet gelijk aan de beweging van je paard, dan ontstaat er een moment waarbij de teugels los bungelen, gevolgd door ineens strak te worden wat onrustig is in de mond waardoor je geen stille aanleuning en zeker geen nageeflijkheid krijgt. Gaat de hand te weinig mee, dan zit er te weinig souplesse in en wordt het paard beperkt in zijn beweging. Streef ernaar dat het bit altijd stil in de mond ligt en je een elastische verbinding houdt.

Hieronder een animatie waarbij het effect van een weinig meegaande hand, en een juist wel meegaande hand goed te zien is. Het is een subtiel voorbeeld, maar het geeft wel een goede indruk. Op deze animatie staat de stugge hand (rode teugel) volledig stil, je kan je dus wel inbeelden wat er gebeurt als de ruiter nog een stapje verder gaat en terugtrekt. De bewegende animatie zie je hier  https://www.facebook.com/rieducazioneposturaledelcavallo/videos/358293221713191/UzpfSTIyNDY0MTIwNDU5MjM0NzoxMTAxMDMxMDk2OTUzMzQ5/

Een paard dat aan de voorkant wordt tegengehouden door een stugge hand (vaak onbewust), zal een uitweg gaan zoeken. Dat kan resulteren in scheef lopen, slingeren en vooral niet voorwaarts willen of juist wegrennen. Het kan zelfs resulteren in staken, stijgeren etc. Dit is voor je paard allemaal een manier van help roepen, hij doet zijn best maar hij kan niet uitvoeren of snappen wat je vraagt, wat leidt tot angst of frustratie. Hij moet dus eerst snappen wat je van hem wil en de ruimte krijgen om het te kunnen uitvoeren. Probeer hem als het ware de goede richting op te wijzen, door je hand wat naar voren te schuiven en mee te laten nemen. Let er op dat je één hulp tegelijk geeft, en niet je hand sluit terwijl je een beenhulp geeft, want hier kan je paard niet op reageren omdat hij dan wordt tegengehouden. De hulpen komen kort na elkaar, maar nooit tegelijk.

Een gevoelig paard geeft het gelijk aan als jij hem in de weg zit, een minder gevoelig paard wijst je minder op je fouten. Een gevoelig paard zal dus veel moeilijker te rijden zijn, maar hier leer je wel echt op rijden (mits je de juiste begeleiding krijgt anders kan het ook goed misgaan). Een minder gevoelig paard zal makkelijker te rijden zijn, maar hier leer je weer minder op omdat hij je vaak alleen op grote fouten wijst en niet op kleine.

Een paard moet zijn hals willen laten zakken doordat je de achterhand onder de massa rijdt. Daardoor spant het paard zijn buikspieren aan en drukt hij zijn rug omhoog waardoor deze bol wordt. Als dat allemaal los is, kan het paard deze impuls naar voren door laten bewegen waardoor hij zijn hals laat zakken, mits je dit met je hand op de juiste manier op kunt vangen. Gaat dit op de verkeerde manier, dus dwing je met je hand alleen de hals in een behaalde houding zonder dat de achterhand ondertreedt, dan bouw je veel spanning op in de hals en rug. Je paard zal ook ergens gaan aangeven dat hij dit niet kan, een sterk paard toont dit pas later en een gevoelig paard al snel. Ook kom je op die manier nooit tot verzameling en dragen. Rijd dus altijd van achteren naar voren, en vang voor pas op zodra je voelt dat je paard echt naar voren blijft denken, voorwaartse drang heeft en contact zoekt. Het opvangen in de hand moet een gevolg zijn van impuls vanuit de achterhand waardoor je constant een elastisch contact voelt.

Omdat het vooral om gevoel gaat, kost het echt tijd om dit te leren. Het is niet een trucje wat je even moet weten, het is echt je leven lang oefenen en perfectioneren. Goede begeleiding is daarom essentieel. Dressuur is moeilijk, maar ontzettend leuk. Als je je paard op een manier kan begeleiden waarin je hem niet stoort zal je steeds meer één worden met paard, wat zorgt voor een harmonieus beeld en vooral een fantastisch gevoel.

Aanleuning en nageeflijkheid ontstaan niet met kracht en door dingen te forceren. Met forceren gebruik je de verkeerde spieren. Aan een elastische hand sleutelen kost veel tijd, geduld, concentratie en zelfreflectie, maar het levert je enorm veel op. In mijn lessen besteed ik hier veel aandacht aan, omdat het een cruciaal stukje van de basis is.